Nederlandse Taalkunde, volume 14
- Hans Broekhuis. “Scrambling als object shift”, 201-220.
- Guido Vanden Wyngaerd. “Reactie op Broekhuis”, 221-224.
- Hans Broekhuis. “Verweer tegen Guido Vanden Wyngaerds bezwaren”, 225-227.
- Stefan Grondelaers. “Woordvolgorde in presentatieve zinnen en de theoretische basis van multifactoriële grammatica”, 282-299.
- Ton van der Wouden. “Er staat op de laatste plaats van het middenveld een onbepaalde zelfstandignaamwoordgroep”, 300-306.
- Stefan Grondelaers. “Presenteren, signaleren of decontextualiseren? Er-initiële zinnen doen het allemaal”, 307-312.
- Hans van de Koot. “A’-scrambling: wat markeert het?”, 313-334.
- Helen de Hoop. “Variatie in scrambling”, 335-337.
- Hans van de Koot. “Reactie op De Hoop”, 338-340.
- Frank Jansen. “Het middenstuk in stukjes. Een onderzoek op basis van een corpus naar de werkzaamheid van grammaticale en communicatieve woordvolgordeprincipes in journalistieke teksten”, 172-191.
- Walter Haeseryn. “Samenwerkende of concurrerende woordvolgordeprincipes? Reactie op: Frank Jansen ‘Het middenstuk in stukjes’”, 192-196.
- Frank Jansen. “Wat is de verhouding tussen het syntactische principe en het inherentieprincipe?”, 197-198.